
Jurisprudentie
BB0776
Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608989/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608989/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een windturbine op het perceel [locatie] te Zeewolde (hierna: het perceel).
Uitspraak
200608989/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zeewolde,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1425 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 november 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een windturbine op het perceel [locatie] te Zeewolde (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 mei 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2006, verzonden op 2 november 2006, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 januari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda en S. Bakker, en het college, vertegenwoordigd door N.E.G.L. Christiaens en D.G. Katipana, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling stelt voorop dat slechts in geding is de weigering van de gevraagde bouwvergunning.
2.2. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een windturbine met een ashoogte van 35 meter op het perceel. Op het perceel exploiteert appellant een agrarisch bedrijf.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Eemmeergebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden"
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 11, van de planvoorschriften moet onder agrarisch bedrijf worden verstaan een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden en fokken van vee.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften zijn, voor zover hier van belang, op de gronden die voor agrarische bedrijfsdoeleinden zijn bestemd, in verband met deze bestemming toelaatbaar:
a. gebouwen (waaronder bedrijfswoningen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder windturbines en silo's voor agrarische bedrijven;
b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een openbaar nutsbedrijf.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften bedraagt de toegelaten bouwhoogte van gebouwen voor een openbaar nutsbedrijf ten hoogste 6 m en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 4 m.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bouwaanvraag voor de windturbine in strijd is met de in het bestemmingsplan opgenomen bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden". Appellant stelt dienaangaande dat de opwekking van windenergie als een agrarische activiteit kan worden beschouwd, nu de windenergie op het agrarisch bedrijf wordt geproduceerd. Appellant stelt voorts dat uit de planvoorschriften kan worden afgeleid dat het niet noodzakelijk is dat de windenergie uitsluitend binnen het eigen bedrijf wordt aangewend en dat de opwekking van energie bij een agrarisch bedrijf als nevenactiviteit is toegestaan. Appellant betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat een windturbine is te beschouwen als een nutsvoorziening ten behoeve van een openbaar nutsbedrijf en dat in het bestemmingsplan gebouwen voor een openbaar nutsbedrijf binnen de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" zijn toegelaten.
2.4.1. De Afdeling is van oordeel dat het opwekken van energie, gezien de in artikel 1, aanhef en onder 11, van de planvoorschriften opgenomen definitie van een agrarisch bedrijf, niet kan worden aangemerkt als een agrarische activiteit. De opgewekte energie is geen product dat is ontstaan door het telen van gewassen en/of het fokken van vee. Dat de opgewekte energie, net als de van het bedrijf afkomstige agrarische producten, wordt geleverd aan derden, maakt het vorenstaande niet anders.
Gelet op de systematiek van het bestemmingsplan is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat uit artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften volgt dat windturbines binnen de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" slechts toelaatbaar zijn indien de windturbines verband houden met deze bestemming en in hoofdzaak voor het agrarische bedrijf worden aangewend. Daarvan is hier geen sprake, nu uit de gedingstukken is gebleken dat slechts 5% van de hoeveelheid stroom die de betreffende windturbine kan opwekken wordt gebruikt voor de agrarische bedrijfsvoering van appellant terwijl het overige aan het energiebedrijf wordt geleverd.
Voorts overweegt de Afdeling dat, nu het opwekken van energie niet rechtstreeks voortvloeit uit de agrarische bedrijfsvoering, reeds hierom geen sprake is van een toelaatbare niet-agrarische nevenactiviteit die binnen de agrarische bedrijfsuitoefening past.
Oprichting van een windturbine is in zoverre derhalve in strijd met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Hetgeen appellant voor het overige op dit punt heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
2.4.2. Ten aanzien van het betoog van appellant dat een windturbine moet worden aangemerkt als een gebouw dan wel een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor een openbaar nutsbedrijf, overweegt de Afdeling dat, zelfs als dit betoog juist zou zijn, ook in dat geval het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan gelet op de in artikel 5, vierde lid, onder g, van de planvoorschriften toegelaten bouwhoogte van gebouwen voor een openbaar nutsbedrijf van 6 m en van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, van 4 m.
Het betoog van appellant faalt.
2.4.3. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.5. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens appellant zijn op grond van het bestemmingsplan ook recent nog circa 200 bouwvergunningen verleend voor windturbines binnen de gemeente Zeewolde.
Dit betoog faalt, reeds omdat schending van het gelijkheidsbeginsel, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, niet kan leiden tot verlening van een bouwvergunning in strijd met de wet.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Montagne
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007
163-374